Ik las laatst in een artikel dat Rotterdammers gemiddeld 173 kledingstukken in hun kast hebben hangen. Per jaar kopen ze er 46 bij en gooien er 40 weg. Dat was een opmaat naar een event waar een milieuvriendelijkere kledingkast in 2050 centraal stond.
Dit bracht me in gedachten terug naar mijn kledingkast in 1984. In mijn jeugdjaren hadden we het niet breed. Ik moest me met een derdehands parka jas, twee degelijke Edwin-spijkerbroeken en één paar oerlelijke groene schoenen staande houden op de middelbare school. En thuis trok ik laarzen aan als ik mijn moeder moest helpen in de grote moestuin. We waren als hardwerkend boerengezin grotendeels zelfvoorzienend met groente uit eigen tuin, vlees uit eigen stal en eigen gemaakte yoghurt. Het ideaalbeeld van nu, zo lijkt het. Maar wekenlang bonen eten, omdat dat de groente van het seizoen was? Of Haagse bluf over griesmeel, gemaakt van de zwarte bessen die ik net geplukt had? Ik vond het vies en eenzijdig. Maar zo deden we dat toen met een kleine portemonnee.
Als puberale tegenhanger heb ik in de jaren daarna gegeten waar ik op dat moment zin in had. Vooral de Belgische Croky chips, de Duitse Toffiffee en de Hollandse Venco drop gingen er goed in. En in 25 jaar heb ik een schoenenverzameling opgebouwd die zich kan meten met Imelda Marcos.
Maar jammer genoeg zijn die uitspattingen niet meer weggelegd voor mijn dochter. Want we zijn op deze aarde met te veel, we vervuilen of vernielen de boel en maken alles op. Ziedaar de klimaatuitdaging in een notendop.
Het uur U is geslagen. En dat weet ik ook, alhoewel ik met een sterk gekleurde bril naar alle ideaalbeelden kijk die worden gepredikt door soms graatmagere vegetariërs. Want het voelt aan alsof ik terug moet naar de armoede van mijn jeugd. En ik verlang daar niet naar terug. Maar hoe moet het dan wel? Ik sta niet alleen in die worsteling. Bij een grote groep consumenten is inmiddels een verschuiving zichtbaar. Van ‘ik moet …’ naar ‘ik wil duurzame keuzes maken’. Het geitenwollensokken-imago is eraf en we willen weten: ‘maar hoe dan?’.
Een recente momentopname: de herfstvakantie. De kamer is bezaaid met lapjes stof, naalden en een meetlint. Mijn dochter is namelijk door programma’s als ‘Hip voor nop’ en ‘Heb ik wat van je aan’ geïnspireerd om zelf een nieuw kledingstuk te maken van haar oude kleding. Dat bezorgt mij een ingeving. Wat als we op de middelbare school starten bij Biologie met voedingsleer en vervolgens de jongeren leren een evenwichtige maaltijd te koken? Bij Economie beginnen we met het aanleggen van een huishoudboekje en met Scheikunde met welke basismiddelen je een huishouden kunt runnen. En bij Handenarbeid sturen we onze jongeren naar de kringloop, voor kleding die ze kunnen herontwerpen en vernaaien. Die kennis nemen ze direct mee naar huis. Zodat wij ouderen thuis óók weer wat leren. Zo leren we vandaag sámen voor de toekomst van morgen.
Sandra Arkesteijn is zelfstandig marketing professional.